Conventionele draaibank

Bedieningsprocedures

1. Inspectie voor inbedrijfstelling

1.1 Voeg geschikt vet toe volgens het smeerschema van de machine.

1.2 Controleer of alle elektrische voorzieningen, hendels, overbrengingsonderdelen, beveiligingen en begrenzingsinrichtingen compleet, betrouwbaar en flexibel zijn.

1.3 Elke versnelling moet in de nulstand staan ​​en de riemspanning moet aan de vereisten voldoen.

1.4 Het is niet toegestaan ​​metalen voorwerpen direct op het bed op te bergen, dit om het bed niet te beschadigen.

1.5 Het te bewerken werkstuk is vrij van modder en zand, waardoor wordt voorkomen dat modder en zand in de machine vallen en de geleiderail verslijten.

1.6 Voordat het werkstuk wordt vastgeklemd, moet een lege auto worden getest en kan het werkstuk pas worden geladen nadat is bevestigd dat alles normaal is.

2. Bedieningsprocedure

2.1 Nadat het werkstuk is geïnstalleerd, start u eerst de smeeroliepomp om ervoor te zorgen dat de oliedruk voldoet aan de vereisten van de werktuigmachine voordat u begint.

2.2 Bij het afstellen van de wisseltandheugel moet bij het afstellen van het ophangwiel de stroomtoevoer worden afgesneden.Na de aanpassing moeten alle bouten worden vastgedraaid, moet de sleutel op tijd worden verwijderd en moet het werkstuk worden losgekoppeld voor proefgebruik.

2.3 Na het laden en lossen van het werkstuk moeten de boorkopsleutel en zwevende delen van het werkstuk onmiddellijk worden verwijderd.

2.4 De losse kop, slinger, etc. van de werktuigmachine moet worden aangepast aan de juiste posities volgens de verwerkingsbehoeften, en moet worden vastgedraaid of vastgeklemd.

2.5 Werkstukken, gereedschappen en armaturen moeten deugdelijk zijn gemonteerd.Het gereedschap met zwevende kracht moet het invoergedeelte in het werkstuk steken voordat de werktuigmachine wordt gestart.

2.6 Bij gebruik van de middensteun of de gereedschapssteun moet het midden goed zijn afgesteld, er moeten goede smering en ondersteunende contactvlakken zijn.

2.7 Bij het verwerken van lange materialen mag het uitstekende deel achter de hoofdas niet te lang zijn.

2.8 Bij het voeren van het mes moet het mes het werk langzaam naderen om botsingen te voorkomen;de snelheid van de wagen moet uniform zijn.Bij het verwisselen van het gereedschap moeten het gereedschap en het werkstuk op een gepaste afstand worden gehouden.

2.9 Het snijgereedschap moet worden vastgedraaid en de uitschuiflengte van het draaigereedschap is over het algemeen niet meer dan 2,5 keer de dikte van het gereedschap.

2.1.0 Bij het bewerken van excentrische onderdelen moet er een goed contragewicht zijn om het zwaartepunt van de klauwplaat in evenwicht te houden, en de snelheid van het voertuig moet geschikt zijn.

2.1.1.Er moeten beschermende maatregelen zijn voor het werkstuk waarvan de spankop zich buiten de romp bevindt.

2.1.2 De aanpassing van de gereedschapsinstelling moet langzaam gebeuren.Wanneer de gereedschapspunt zich op 40-60 mm afstand van het bewerkingsgedeelte van het werkstuk bevindt, moet in plaats daarvan handmatige of werkinvoer worden gebruikt en mag het gereedschap niet direct worden ingeschakeld met een snelle invoer.

2.1.3 Bij het polijsten van het werkstuk met een vijl moet de gereedschapshouder in een veilige positie worden teruggetrokken en moet de bediener naar de boorkop kijken, met de rechterhand vooraan en de linkerhand achteraan.Er is een spiebaan op het oppervlak en het is verboden om een ​​vijl te gebruiken om het werkstuk met een vierkant gat te bewerken.

2.1.4 Bij het polijsten van de buitenste cirkel van het werkstuk met schuurlinnen, moet de operator de twee uiteinden van het schuurlinnen met beide handen vasthouden om te polijsten volgens de houding die in het vorige artikel is gespecificeerd.Het is verboden om uw vingers te gebruiken om de schurende doek vast te houden om het binnenste gat te polijsten.

2.1.5 Tijdens de automatische mestoevoer moet de kleine meshouder zo worden afgesteld dat deze gelijk ligt met de basis om te voorkomen dat de basis de boorkop raakt.

2.1.6 Bij het zagen van grote en zware werkstukken of materialen moet voldoende bewerkingstoeslag worden gereserveerd.

3. Parkeerbediening

3.1 Schakel de stroom uit en verwijder het werkstuk.

3.2 De handgrepen van elk onderdeel worden naar de nulpositie geslagen en de gereedschappen worden geteld en schoongemaakt.

3.3 Controleer de staat van elk beveiligingsapparaat.

4. Voorzorgsmaatregelen tijdens het gebruik

4.1 Het is ten strengste verboden voor niet-werknemers om de machine te bedienen.

4.2 Het is ten strengste verboden om het gereedschap, het roterende deel van de werktuigmachine of het roterende werkstuk aan te raken tijdens het gebruik.

4.3 Het is niet toegestaan ​​om een ​​noodstop te gebruiken.In geval van nood, na gebruik van deze knop om te stoppen, moet deze opnieuw worden gecontroleerd volgens de voorschriften voordat de werktuigmachine wordt gestart.

4.4 Het is niet toegestaan ​​om op het oppervlak van de geleiderail, schroefstang, gepolijste staaf enz. van de draaibank te stappen.Behoudens de reglementen is het niet toegestaan ​​om de hendel met voeten in plaats van handen te bedienen.

4.5 Bij onderdelen met blaasjes, krimpgaten of spiebanen in de binnenwand mogen driehoekige schrapers de binnengaten niet snijden.

4.6 De perslucht- of vloeistofdruk van de pneumatische achterste hydraulische klauwplaat moet de gespecificeerde waarde bereiken voordat deze kan worden gebruikt.

4.7 Bij het draaien van slanke werkstukken, wanneer de uitstekende lengte van de voorste twee zijden van het hoofdeinde van het bed meer dan 4 keer de diameter is, moet het midden worden gebruikt volgens de procesvoorschriften.Middensteun of hielsteun.Afschermingen en waarschuwingsborden moeten worden toegevoegd wanneer ze achter het hoofdeinde van het bed uitsteken.

4.8 Bij het snijden van brosse metalen of het snijden van gemakkelijk spattend (inclusief slijpen) moeten beschermende schotten worden toegevoegd en dienen operators een veiligheidsbril te dragen.